Senior researcher Disasters and Environmental Hazards
Publicatie
Publication date
Is de volledige populatie noodzakelijk of volstaat een steekproef? Een secundaire analyse naar aanleiding van de monitoring in de huisartspraktijk na de vuurwerkramp in Enschede.
Veen, P.M.H. ten, Dirkzwager, A.J.E., IJzermans, C.J. Is de volledige populatie noodzakelijk of volstaat een steekproef? Een secundaire analyse naar aanleiding van de monitoring in de huisartspraktijk na de vuurwerkramp in Enschede. Utrecht: NIVEL, 2008. 78 p.
Download the PDF
Achtergrond
Onderzoekers van het NIVEL die meewerkten aan de monitoring in de huisartspraktijk na de vuurwerkramp in Enschede vroegen zich af of volstaan had kunnen worden met een kleiner aantal deelnemende huisartspraktijken, met behoud van (de kwaliteit van) de resultaten. Het Centrum voor gezondheidsonderzoek na rampen (CGOR) bij het RIVM was bereid om deze vraag om te zetten in een subsidie voor een secundaire analyse. Het centrum had immers ook een belang om haar Expertgroep te kunnen informeren over de uitkomsten.
Probleem
De centrale vraagstelling luidt: In hoeverre is het nodig om te streven naar deelname van zo veel mogelijk huisartsen bij monitoring van gezondheidsproblemen na rampen? Om deze vraag te beantwoorden is voor verschillende selecties het verloop in de tijd per praktijk bestudeerd (het verlies aan patiënten door mutaties), het zorggebruik en de gepresenteerde morbiditeit.
Methode
Er werd een secundaire analyse uitgevoerd op het materiaal van de monitoring in de huisartspraktijk na de Vuurwerkramp in Enschede. Als eerste selectie werd een onderscheid gemaakt tussen a. alle praktijken die in Enschede deelnamen (N=28), b. de helft daarvan (N=14) en c. een kwart daarvan (N=7). Bij deze selectie werd wel uitgegaan van praktijken met een relatief groot aantal getroffenen in het patiëntenbestand. Een tweede selectie betrof het excluderen van één huisartspraktijk waar zeer veel getroffenen stonden ingeschreven (ca. 30%). Het aantal praktijken is dan respectievelijk: 27, 13 en 6. Waar noodzakelijk werd ook nog onderscheid gemaakt tussen mensen die door de huisarts werden aangemerkt als getroffen en mensen die zichzelf aanmeldden bij het gemeentelijke Informatie en Advies centrum. Er was slechts een beperkte overlap (40%) tussen deze beide bestanden.
Resultaten
In verlies van patiënten door verloop werd geen verschil gevonden tussen het in de monitoring betrekken van 50 of 100% van de deelnemende praktijken. Bij 25% van de praktijken wordt de invloed van het verloop te sterk. Voor het in kaart brengen van het zorggebruik (van de diensten van de huisarts) werd geconcludeerd dat de trend bij gebruik van 25 of 50% van de praktijken afweek van de trend voor 100%. Voor het presenteren van verschillen tussen getroffenen en hun referenties bleek er geen verschil te zijn tussen de aantallen deelnemende praktijken. Voor het presenteren van gegevens over (het verloop in de) morbiditeit is het advies duidelijk: gebruik zo veel mogelijk praktijken. Het niet meenemen van het ene gezondheidscentrum waar 30% van de getroffenen stond ingeschreven zorgde voor andere uitkomsten (verloop, zorggebruik èn morbiditeit).
Conclusies
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat zo veel mogelijk praktijken deel moeten nemen aan monitoring. Het verschil tussen 100 en 50% is hierbij relatief kleiner dan tussen 100 en 25%. Voor betekenisvolle resultaten over de morbiditeit en dan nog versterkt voor individuele symptomen en aandoeningen, is maximale deelname aangewezen.
Onderzoekers van het NIVEL die meewerkten aan de monitoring in de huisartspraktijk na de vuurwerkramp in Enschede vroegen zich af of volstaan had kunnen worden met een kleiner aantal deelnemende huisartspraktijken, met behoud van (de kwaliteit van) de resultaten. Het Centrum voor gezondheidsonderzoek na rampen (CGOR) bij het RIVM was bereid om deze vraag om te zetten in een subsidie voor een secundaire analyse. Het centrum had immers ook een belang om haar Expertgroep te kunnen informeren over de uitkomsten.
Probleem
De centrale vraagstelling luidt: In hoeverre is het nodig om te streven naar deelname van zo veel mogelijk huisartsen bij monitoring van gezondheidsproblemen na rampen? Om deze vraag te beantwoorden is voor verschillende selecties het verloop in de tijd per praktijk bestudeerd (het verlies aan patiënten door mutaties), het zorggebruik en de gepresenteerde morbiditeit.
Methode
Er werd een secundaire analyse uitgevoerd op het materiaal van de monitoring in de huisartspraktijk na de Vuurwerkramp in Enschede. Als eerste selectie werd een onderscheid gemaakt tussen a. alle praktijken die in Enschede deelnamen (N=28), b. de helft daarvan (N=14) en c. een kwart daarvan (N=7). Bij deze selectie werd wel uitgegaan van praktijken met een relatief groot aantal getroffenen in het patiëntenbestand. Een tweede selectie betrof het excluderen van één huisartspraktijk waar zeer veel getroffenen stonden ingeschreven (ca. 30%). Het aantal praktijken is dan respectievelijk: 27, 13 en 6. Waar noodzakelijk werd ook nog onderscheid gemaakt tussen mensen die door de huisarts werden aangemerkt als getroffen en mensen die zichzelf aanmeldden bij het gemeentelijke Informatie en Advies centrum. Er was slechts een beperkte overlap (40%) tussen deze beide bestanden.
Resultaten
In verlies van patiënten door verloop werd geen verschil gevonden tussen het in de monitoring betrekken van 50 of 100% van de deelnemende praktijken. Bij 25% van de praktijken wordt de invloed van het verloop te sterk. Voor het in kaart brengen van het zorggebruik (van de diensten van de huisarts) werd geconcludeerd dat de trend bij gebruik van 25 of 50% van de praktijken afweek van de trend voor 100%. Voor het presenteren van verschillen tussen getroffenen en hun referenties bleek er geen verschil te zijn tussen de aantallen deelnemende praktijken. Voor het presenteren van gegevens over (het verloop in de) morbiditeit is het advies duidelijk: gebruik zo veel mogelijk praktijken. Het niet meenemen van het ene gezondheidscentrum waar 30% van de getroffenen stond ingeschreven zorgde voor andere uitkomsten (verloop, zorggebruik èn morbiditeit).
Conclusies
In zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat zo veel mogelijk praktijken deel moeten nemen aan monitoring. Het verschil tussen 100 en 50% is hierbij relatief kleiner dan tussen 100 en 25%. Voor betekenisvolle resultaten over de morbiditeit en dan nog versterkt voor individuele symptomen en aandoeningen, is maximale deelname aangewezen.