Publicatie
Publication date
Kerngegevens Zorg 2005: Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten.
Calsbeek, H., Spreeuwenberg, P., Kerkhof, M.J.W. van, Rijken, P.M. Kerngegevens Zorg 2005: Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Utrecht: NIVEL, 2006. 156 p.
Download the PDF
Ongeveer één op de drie mensen met een chronische ziekte of handicap bezocht in 2004 een gespecialiseerde verpleegkundige, zoals een diabetes- of longverpleegkundige. Dit aantal is tussen 1999 en 2004 gestegen van 14% naar 30% in 2004. De huisarts heeft het hierdoor niet minder druk gekregen.
Een gespecialiseerde verpleegkundige leert mensen omgaan met hun chronische ziekte en met hun beperkingen in het dagelijks leven, en richt zich daarbij op zelfmanagement en op zelfredzaamheid. Mensen met meer dan één chronische ziekte (co-morbiditeit) maakten altijd al vrij veel gebruik van de gespecialiseerde verpleegkundige; vooral het aantal mensen met maar één chronische ziekte dat naar een gespecialiseerd verpleegkundige gaat, is dan ook toegenomen (van 8% naar 26%).
Dit heeft er overigens niet toe geleid dat chronisch zieken en gehandicapten minder contact hebben met hun (huis)arts. NIVEL onderzoeker Hilly Calsbeek: “Blijkbaar is er sprake van extra zorg; kennelijk is daar behoefte aan. Maar door de aandacht die de gespecialiseerde verpleegkundige bijvoorbeeld besteedt aan een gezonde leefstijl, secundaire preventie en therapietrouw, zou dat op termijn wel eens tot minder doktersbezoek kunnen leiden.”
Of het aantal gespecialiseerde verpleegkundigen sinds 1999 is gestegen en of er op dit moment te weinig, te veel of precies genoeg gespecialiseerde verpleegkundigen zijn, is niet bekend.
Dit blijkt uit een groot onderzoek van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg NIVEL naar de zorgbehoefte en het zorggebruik van de ruim 2 miljoen mensen met een chronische ziekte of een handicap. Een belangrijk doel van dit onderzoek is het zichtbaar maken van trends en ontwikkelingen in hun zorg- en leefsituatie ten behoeve van beleidsmakers.
Het NIVEL verzamelt deze gegevens al sinds 1997 en brengt elk jaar een rapport uit: in de even jaren over de zorg, in de oneven jaren over de maatschappelijke situatie. Dit is de zevende keer. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door het Ministerie van VWS en het Ministerie van SZW. De resultaten dienen ter ondersteuning van nieuw en ter evaluatie van huidig beleid. Dit jaar zijn voor het eerst niet alleen chronisch zieken maar ook mensen met een lichamelijke beperking bij het onderzoek betrokken, dit zal voortaan steeds gebeuren.
Meedoen met de rest
De overheid wil dat mensen met een chronische ziekte of een handicap zo veel mogelijk kunnen deelnemen aan de samenleving. De laatste jaren heeft er in het overheidsbeleid een verschuiving plaatsgevonden: voorheen werd het probleem op het bordje van degene met de beperking gelegd en kreeg die eventueel geld of steun om het probleem op te lossen. Tegenwoordig ziet men het buitensluiten van mensen met een chronische ziekte of handicap meer als een probleem van de samenleving, en streeft men ernaar deze zó in te richten dat iedereen mee kan doen. Wanneer zij daarbij ondersteuning of hulpmiddelen (zoals een rolstoel of een gehoorapparaat) en aanpassingen (zoals een traplift) nodig hebben, kunnen zij die aanvragen.
Uit het onderzoek van het NIVEL blijkt onder andere het volgende:
Ruim de helft van de jonge (tot 40 jaar) mensen met een chronische ziekte of handicap heeft een verhoogde kans op psychische problemen.
Bijna één op de tien mensen met een chronische ziekte of handicap had in 2004 contact met de Algemene geestelijke Gezondheidszorg (AGGZ) en/of het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW). Dit is bijna twee maal zo veel als in de algemene bevolking. In de periode 1997-2004 is dat percentage gestegen van 3% tot 9%.
Eén op de vijf mensen met een chronische ziekte of handicap rapporteert seksuele problemen, in de algemene bevolking is dit 4%.
Ruim 90% van de chronisch zieken en gehandicapten heeft in 2004 contact gehad met de huisarts, dit percentage was tussen 1997 en 2004 stabiel. In de algemene bevolking is dat ongeveer 75%
Bijna vier op de vijf mensen met een chronische ziekte of handicap had in 2004 poliklinisch contact met een medisch specialist, dit is bijna twee maal zoveel als de mensen uit de algemene bevolking. Dit percentage was tussen 1997 en 2004 stabiel. Hoe meer chronische ziekten iemand heeft, hoe vaker hij gemiddeld contact heeft met de specialist.
Het deel van de chronisch zieken en gehandicapten dat geneesmiddelen op recept gebruikt is ruim twee maal zo hoog (bijna 90%) als in de algemene bevolking (ruim 40%). Dit percentage was stabiel tussen 1998 en 2005
Het deel van de chronisch zieken en gehandicapten dat geneesmiddelen zonder recept gebruikt is iets lager dan de algemene bevolking (bijna 40%). Dit percentage is overigens gestegen van 30% naar 40% tussen 1998 en 2005.
In 2004 kreeg bijna 30% van de mensen met een chronische ziekte of handicap hulp (meestal huishoudelijke hulp) van mensen uit hun directe omgeving, tegen ruim 10% in de algemene bevolking. Voor ruim de helft van de mensen met een chronische ziekte of handicap is de partner de belangrijkste informele zorgverlener
Ruim drie kwart van de mensen met een chronische ziekte of handicap heeft in 2005 één of meerdere hulpmiddelen of aanpassingen (zoals steunzolen, loophulpmiddelen, elastische kousen, insulinespuiten, prothesen en woningaanpassingen). Bijna twee op de drie hebben een visueel hulpmiddel.
Onderzoeksmethode
Het onderzoek is verricht door middel van schriftelijke enquêtes onder de ruim 3500 leden van het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Dit zijn mensen met een chronische ziekte (zoals reuma, COPD of kanker) of een matige tot ernstige lichamelijke handicap. De gemiddelde leeftijd van de panel-leden is ongeveer 60 jaar. Ongeveer 40% van de panel-leden heeft zowel een chronische ziekte als een lichamelijke beperking. Bijna de helft van de mensen met een chronische ziekte heeft meer dan één chronische ziekte tegelijk (co-morbiditeit).
De enquêtevragen bestrijken onderwerpen op het gebied van
de leefsituatie van mensen met een chronische ziekte of handicap
de gezondheid van mensen met een chronische ziekte of handicap
de zorg en ondersteuning die mensen met een chronische ziekte of handicap nodig hebben.
Een gespecialiseerde verpleegkundige leert mensen omgaan met hun chronische ziekte en met hun beperkingen in het dagelijks leven, en richt zich daarbij op zelfmanagement en op zelfredzaamheid. Mensen met meer dan één chronische ziekte (co-morbiditeit) maakten altijd al vrij veel gebruik van de gespecialiseerde verpleegkundige; vooral het aantal mensen met maar één chronische ziekte dat naar een gespecialiseerd verpleegkundige gaat, is dan ook toegenomen (van 8% naar 26%).
Dit heeft er overigens niet toe geleid dat chronisch zieken en gehandicapten minder contact hebben met hun (huis)arts. NIVEL onderzoeker Hilly Calsbeek: “Blijkbaar is er sprake van extra zorg; kennelijk is daar behoefte aan. Maar door de aandacht die de gespecialiseerde verpleegkundige bijvoorbeeld besteedt aan een gezonde leefstijl, secundaire preventie en therapietrouw, zou dat op termijn wel eens tot minder doktersbezoek kunnen leiden.”
Of het aantal gespecialiseerde verpleegkundigen sinds 1999 is gestegen en of er op dit moment te weinig, te veel of precies genoeg gespecialiseerde verpleegkundigen zijn, is niet bekend.
Dit blijkt uit een groot onderzoek van het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg NIVEL naar de zorgbehoefte en het zorggebruik van de ruim 2 miljoen mensen met een chronische ziekte of een handicap. Een belangrijk doel van dit onderzoek is het zichtbaar maken van trends en ontwikkelingen in hun zorg- en leefsituatie ten behoeve van beleidsmakers.
Het NIVEL verzamelt deze gegevens al sinds 1997 en brengt elk jaar een rapport uit: in de even jaren over de zorg, in de oneven jaren over de maatschappelijke situatie. Dit is de zevende keer. Het onderzoek wordt gesubsidieerd door het Ministerie van VWS en het Ministerie van SZW. De resultaten dienen ter ondersteuning van nieuw en ter evaluatie van huidig beleid. Dit jaar zijn voor het eerst niet alleen chronisch zieken maar ook mensen met een lichamelijke beperking bij het onderzoek betrokken, dit zal voortaan steeds gebeuren.
Meedoen met de rest
De overheid wil dat mensen met een chronische ziekte of een handicap zo veel mogelijk kunnen deelnemen aan de samenleving. De laatste jaren heeft er in het overheidsbeleid een verschuiving plaatsgevonden: voorheen werd het probleem op het bordje van degene met de beperking gelegd en kreeg die eventueel geld of steun om het probleem op te lossen. Tegenwoordig ziet men het buitensluiten van mensen met een chronische ziekte of handicap meer als een probleem van de samenleving, en streeft men ernaar deze zó in te richten dat iedereen mee kan doen. Wanneer zij daarbij ondersteuning of hulpmiddelen (zoals een rolstoel of een gehoorapparaat) en aanpassingen (zoals een traplift) nodig hebben, kunnen zij die aanvragen.
Uit het onderzoek van het NIVEL blijkt onder andere het volgende:
Ruim de helft van de jonge (tot 40 jaar) mensen met een chronische ziekte of handicap heeft een verhoogde kans op psychische problemen.
Bijna één op de tien mensen met een chronische ziekte of handicap had in 2004 contact met de Algemene geestelijke Gezondheidszorg (AGGZ) en/of het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW). Dit is bijna twee maal zo veel als in de algemene bevolking. In de periode 1997-2004 is dat percentage gestegen van 3% tot 9%.
Eén op de vijf mensen met een chronische ziekte of handicap rapporteert seksuele problemen, in de algemene bevolking is dit 4%.
Ruim 90% van de chronisch zieken en gehandicapten heeft in 2004 contact gehad met de huisarts, dit percentage was tussen 1997 en 2004 stabiel. In de algemene bevolking is dat ongeveer 75%
Bijna vier op de vijf mensen met een chronische ziekte of handicap had in 2004 poliklinisch contact met een medisch specialist, dit is bijna twee maal zoveel als de mensen uit de algemene bevolking. Dit percentage was tussen 1997 en 2004 stabiel. Hoe meer chronische ziekten iemand heeft, hoe vaker hij gemiddeld contact heeft met de specialist.
Het deel van de chronisch zieken en gehandicapten dat geneesmiddelen op recept gebruikt is ruim twee maal zo hoog (bijna 90%) als in de algemene bevolking (ruim 40%). Dit percentage was stabiel tussen 1998 en 2005
Het deel van de chronisch zieken en gehandicapten dat geneesmiddelen zonder recept gebruikt is iets lager dan de algemene bevolking (bijna 40%). Dit percentage is overigens gestegen van 30% naar 40% tussen 1998 en 2005.
In 2004 kreeg bijna 30% van de mensen met een chronische ziekte of handicap hulp (meestal huishoudelijke hulp) van mensen uit hun directe omgeving, tegen ruim 10% in de algemene bevolking. Voor ruim de helft van de mensen met een chronische ziekte of handicap is de partner de belangrijkste informele zorgverlener
Ruim drie kwart van de mensen met een chronische ziekte of handicap heeft in 2005 één of meerdere hulpmiddelen of aanpassingen (zoals steunzolen, loophulpmiddelen, elastische kousen, insulinespuiten, prothesen en woningaanpassingen). Bijna twee op de drie hebben een visueel hulpmiddel.
Onderzoeksmethode
Het onderzoek is verricht door middel van schriftelijke enquêtes onder de ruim 3500 leden van het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten. Dit zijn mensen met een chronische ziekte (zoals reuma, COPD of kanker) of een matige tot ernstige lichamelijke handicap. De gemiddelde leeftijd van de panel-leden is ongeveer 60 jaar. Ongeveer 40% van de panel-leden heeft zowel een chronische ziekte als een lichamelijke beperking. Bijna de helft van de mensen met een chronische ziekte heeft meer dan één chronische ziekte tegelijk (co-morbiditeit).
De enquêtevragen bestrijken onderwerpen op het gebied van
de leefsituatie van mensen met een chronische ziekte of handicap
de gezondheid van mensen met een chronische ziekte of handicap
de zorg en ondersteuning die mensen met een chronische ziekte of handicap nodig hebben.
Gegevensverzameling