Coordinator research program Professions in Healthcare and Manpower Planning; endowed professor 'Health workforce and organisation studies', Radboud University, the Netherlands
Publicatie
Publication date
De potentiële filterwerking van de extramurale optometrist in de Nederlandse oogzorg: een vignetonderzoek. Hoofdrapport.
Batenburg, R., Hansen, J., Lee, I. van der, Dijk, C. van, Nielen, M. De potentiële filterwerking van de extramurale optometrist in de Nederlandse oogzorg: een vignetonderzoek. Hoofdrapport. Utrecht: NIVEL, 2014. 72 p.
Download the PDF
In 2013 en 2014 heeft het NIVEL in opdracht van Stichting Achmea Gezondheidszorg een vignetonderzoek uitgevoerd met als doel de diagnostiek, het behandel-, en het doorverwijsgedrag van extramuraal werkzame optometristen te vergelijken met dat van oogartsen en huisartsen. Daarmee beoogt het onderzoek bij te dragen aan het verkennen van twee soorten filterwerking in de oogzorg, namelijk (1) binnen de eerste lijn in de vorm van meer samenwerking tussen optometrist en huisarts, en (2) tussen de eerste en tweedelijns oogzorg in de vorm van meer samenwerking tussen de eerstelijns optometrist en oogarts.
In het vignetonderzoek staan acht oogklachten centraal die geregeld kunnen voorkomen in een eerste consult bij zowel een oogarts, huisarts en optometrist. Het gaat om hoofdpijn en vermoeidheid, visusdaling, vervorming van het beeld en het zien van kronkelige lijnen, vervormd beeld, vlekjes en lichtflitsen, zand- of brandend/tranend gevoel, rood en pijnlijk bultje op het ooglid en rood, pijnlijk en lichtgevoelig oog. Voor elke oogklacht zijn casussen, vignetten, opgesteld over virtuele patiënten. Per klacht zijn de vignetten gevarieerd in het voorkomen van de klacht in één of beide ogen, of deze geleidelijk of acuut is ontstaan, en de leeftijd van de patiënt (40-jarige, 70-jarige, en bij één klacht (verminderde visus) bij een kind van 13 jaar). Voor deze vignetten zijn vervolgens één of twee vervolgvignetten gemaakt, waarin meer informatie werd verstrekt over de casus op basis van een oogtest of oogonderzoek dat virtueel zou hebben plaatsgevonden.
Aan het onderzoek hebben 12 optometristen, 12 huisartsen en 8 oogartsen deelgenomen en de volledige vignetenquête ingevuld. Deze bestond voor elke deelnemer uit een andere set casussen bestond (maar waarin wel steeds alle acht de klachten aan de orde kwamen). Een aantal huisartsen die deelnamen hadden een bijzondere bekwaamheid oogheelkunde. De overeenstemmingsanalyses tussen optometristen, oogartsen en huisartsen is uitgevoerd op alle (virtuele) beslissingen die zij voor hun (unieke) set van 10 basisvignetten aankruisten, én op de teksten die zij daarnaast als toelichting invoerden.
Uit deze analyses blijkt ten eerste de extramuraal werkzame optometrist in de meeste gevallen (vignetten) dezelfde diagnoses omschrijft als de oogarts. Ook blijkt dat de optometrist hierin gemiddeld meer overeenstemt met oogarts dan de huisarts met de oogarts. Ten tweede blijkt dat het (virtuele) doorverwijsgedrag van de optometristen minder behoudend is dan dat van de huisartsen. Zij gaven vaker zelf aan nader onderzoek te doen, zowel op basis van het basisvignet als het vervolgvignet. Het type onderzoek dat de optometristen noemen komt daarbij grotendeels overeen met wat oogartsen omschreven. Diagnostiek, onderzoek- en behandeladvies bij zes van de acht klachten (hoofdpijn, visusdaling, vervormd beeld, vlekjes, lichtflitsen, zand- of tranend gevoel) lijken de grootste basis te geven voor verdere verkenning van filterwerking en samenwerking tussen optometrist enerzijds, en oogarts en huisarts anderzijds. Voor de twee andere klachten zijn de resultaten van het vignetonderzoek minder eenduidig, en kozen zowel de optometristen als de huisartsen na vervolgonderzoek voornamelijk voor doorverwijzing naar de oogarts; waardoor het niet verantwoord en opportuun is om filterwerking te verkennen.
Gegeven de beperkingen van dit onderzoek bieden de resultaten een basis om filterwerking door de extramuraal werkzame optometrist in de oogzorg gericht verder te verkennen. Bij die verkenning hoort ook dat er waarschijnlijk belangrijke systeemaanpassingen, commitment en tijdsinvesteringen noodzakelijk zijn om de mogelijke baten van filterwerking daadwerkelijk te realiseren. Het doen van nader onderzoek gerelateerd aan pilots in de praktijk zelf zijn daarom wenselijk. (aut. ref.)
In het vignetonderzoek staan acht oogklachten centraal die geregeld kunnen voorkomen in een eerste consult bij zowel een oogarts, huisarts en optometrist. Het gaat om hoofdpijn en vermoeidheid, visusdaling, vervorming van het beeld en het zien van kronkelige lijnen, vervormd beeld, vlekjes en lichtflitsen, zand- of brandend/tranend gevoel, rood en pijnlijk bultje op het ooglid en rood, pijnlijk en lichtgevoelig oog. Voor elke oogklacht zijn casussen, vignetten, opgesteld over virtuele patiënten. Per klacht zijn de vignetten gevarieerd in het voorkomen van de klacht in één of beide ogen, of deze geleidelijk of acuut is ontstaan, en de leeftijd van de patiënt (40-jarige, 70-jarige, en bij één klacht (verminderde visus) bij een kind van 13 jaar). Voor deze vignetten zijn vervolgens één of twee vervolgvignetten gemaakt, waarin meer informatie werd verstrekt over de casus op basis van een oogtest of oogonderzoek dat virtueel zou hebben plaatsgevonden.
Aan het onderzoek hebben 12 optometristen, 12 huisartsen en 8 oogartsen deelgenomen en de volledige vignetenquête ingevuld. Deze bestond voor elke deelnemer uit een andere set casussen bestond (maar waarin wel steeds alle acht de klachten aan de orde kwamen). Een aantal huisartsen die deelnamen hadden een bijzondere bekwaamheid oogheelkunde. De overeenstemmingsanalyses tussen optometristen, oogartsen en huisartsen is uitgevoerd op alle (virtuele) beslissingen die zij voor hun (unieke) set van 10 basisvignetten aankruisten, én op de teksten die zij daarnaast als toelichting invoerden.
Uit deze analyses blijkt ten eerste de extramuraal werkzame optometrist in de meeste gevallen (vignetten) dezelfde diagnoses omschrijft als de oogarts. Ook blijkt dat de optometrist hierin gemiddeld meer overeenstemt met oogarts dan de huisarts met de oogarts. Ten tweede blijkt dat het (virtuele) doorverwijsgedrag van de optometristen minder behoudend is dan dat van de huisartsen. Zij gaven vaker zelf aan nader onderzoek te doen, zowel op basis van het basisvignet als het vervolgvignet. Het type onderzoek dat de optometristen noemen komt daarbij grotendeels overeen met wat oogartsen omschreven. Diagnostiek, onderzoek- en behandeladvies bij zes van de acht klachten (hoofdpijn, visusdaling, vervormd beeld, vlekjes, lichtflitsen, zand- of tranend gevoel) lijken de grootste basis te geven voor verdere verkenning van filterwerking en samenwerking tussen optometrist enerzijds, en oogarts en huisarts anderzijds. Voor de twee andere klachten zijn de resultaten van het vignetonderzoek minder eenduidig, en kozen zowel de optometristen als de huisartsen na vervolgonderzoek voornamelijk voor doorverwijzing naar de oogarts; waardoor het niet verantwoord en opportuun is om filterwerking te verkennen.
Gegeven de beperkingen van dit onderzoek bieden de resultaten een basis om filterwerking door de extramuraal werkzame optometrist in de oogzorg gericht verder te verkennen. Bij die verkenning hoort ook dat er waarschijnlijk belangrijke systeemaanpassingen, commitment en tijdsinvesteringen noodzakelijk zijn om de mogelijke baten van filterwerking daadwerkelijk te realiseren. Het doen van nader onderzoek gerelateerd aan pilots in de praktijk zelf zijn daarom wenselijk. (aut. ref.)
Gegevensverzameling