Publicatie
Publication date
Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking in 2006-2008. Participatiemonitor 2008.
Hoogen, P. van den, Cardol, M., Spreeuwenberg, P., Rijken, M. Deelname aan de samenleving van mensen met een beperking in 2006-2008. Participatiemonitor 2008. Utrecht: NIVEL, 2010. 70 p.
Download the PDF
Ondanks de Wet Gelijke Behandeling en de Wet maatschappelijke ondersteuning doen mensen met een beperking in 2008 in grote lijnen nog net zo veel of weinig mee in de samenleving als in 2006.
Met de introductie van de Wmo is veel in gang gezet om mensen meer te laten ‘meedoen’ in de maatschappij. De eerste jaren staken gemeenten veel energie in het regelen van de ondersteuning, bijvoorbeeld in de organisatie van de thuiszorg. Voor mensen met een beperking heeft de Wmo echter nog niet geleid tot een actievere participatie in de samenleving. Zij doen op de meeste gebieden nog steeds minder mee dan de algemene bevolking en het verschil is ook niet kleiner geworden, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) dat is gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Ze hebben bijvoorbeeld nog steeds minder vaak werk en kunnen minder vaak gebruikmaken van het openbaar vervoer.
Positieve en negatieve ontwikkelingen
Op deelgebieden zijn er wel veranderingen opgetreden, sommige in gunstige andere in ongunstige zin. Zo zijn mensen met een lichamelijke beperking de laatste jaren minder vrijwilligerswerk gaan doen. En mensen met een verstandelijke beperking blijken er minder vaak op uit te trekken dan in 2006, dit betreft vooral de ouderen. Het percentage dat dagelijks naar werk, familie, vrienden of een vereniging gaat is afgenomen van 85% in 2006 tot 76% in 2008. Ouderen, vanaf 65 jaar, met een verstandelijke beperking hebben bovendien minder vaak dagactiviteiten, doen minder vaak aan sport en zien minder vaak vrienden of bekenden dan 15-39 jarigen met een verstandelijke beperking.
Mensen met een ernstige lichamelijke beperking zijn juist vaker mee gaan doen in de samenleving. In 2008 had 15% betaald werk, in 2006 was dat nog 9%. Ook het percentage dat maandelijks een uitgaansgelegenheid, culturele activiteit of attractiepark bezoekt is toegenomen, van 13% in 2006 tot 22% in 2008.Het is echter wel zo dat zij op alle gebieden nog minder mee doen dan mensen met een lichtere beperking.
Effecten goed in de gaten houden
Complexe wetgeving heeft vaak tijd nodig om effect te hebben. Dat geldt ook voor de Wmo. Dat verklaart wellicht het afwezig zijn van effecten voor de grote groep mensen met beperkingen. De ontwikkelingen die wel zichtbaar zijn gaan verschillende kanten op: gunstig en ongunstig. De Wmo is er uiteindelijk voor bedoeld dat mensen met een beperking actief mee kunnen doen aan de samenleving. De komende jaren moet zichtbaar worden of deze ambitie waargemaakt wordt.
NPCG en Panel Samen Leven
Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG) en het Panel Samen Leven van het NIVEL. Het NPCG bestaat uit ongeveer 3800 mensen met een chronische ziekte of een lichamelijke beperking. Het Panel Samen Leven bestaat uit ruim 650 mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking en hun naasten. De panels verzamelen gegevens over de zorg- en leefsituatie van de panelleden. De hiermee verkregen gegevens zijn landelijk representatief, en bruikbaar voor het ontwikkelen, monitoren en evalueren van beleid ten aanzien van mensen met een chronische ziekte, een lichamelijke of verstandelijke beperking.
Met de introductie van de Wmo is veel in gang gezet om mensen meer te laten ‘meedoen’ in de maatschappij. De eerste jaren staken gemeenten veel energie in het regelen van de ondersteuning, bijvoorbeeld in de organisatie van de thuiszorg. Voor mensen met een beperking heeft de Wmo echter nog niet geleid tot een actievere participatie in de samenleving. Zij doen op de meeste gebieden nog steeds minder mee dan de algemene bevolking en het verschil is ook niet kleiner geworden, zo blijkt uit onderzoek van het NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) dat is gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Ze hebben bijvoorbeeld nog steeds minder vaak werk en kunnen minder vaak gebruikmaken van het openbaar vervoer.
Positieve en negatieve ontwikkelingen
Op deelgebieden zijn er wel veranderingen opgetreden, sommige in gunstige andere in ongunstige zin. Zo zijn mensen met een lichamelijke beperking de laatste jaren minder vrijwilligerswerk gaan doen. En mensen met een verstandelijke beperking blijken er minder vaak op uit te trekken dan in 2006, dit betreft vooral de ouderen. Het percentage dat dagelijks naar werk, familie, vrienden of een vereniging gaat is afgenomen van 85% in 2006 tot 76% in 2008. Ouderen, vanaf 65 jaar, met een verstandelijke beperking hebben bovendien minder vaak dagactiviteiten, doen minder vaak aan sport en zien minder vaak vrienden of bekenden dan 15-39 jarigen met een verstandelijke beperking.
Mensen met een ernstige lichamelijke beperking zijn juist vaker mee gaan doen in de samenleving. In 2008 had 15% betaald werk, in 2006 was dat nog 9%. Ook het percentage dat maandelijks een uitgaansgelegenheid, culturele activiteit of attractiepark bezoekt is toegenomen, van 13% in 2006 tot 22% in 2008.Het is echter wel zo dat zij op alle gebieden nog minder mee doen dan mensen met een lichtere beperking.
Effecten goed in de gaten houden
Complexe wetgeving heeft vaak tijd nodig om effect te hebben. Dat geldt ook voor de Wmo. Dat verklaart wellicht het afwezig zijn van effecten voor de grote groep mensen met beperkingen. De ontwikkelingen die wel zichtbaar zijn gaan verschillende kanten op: gunstig en ongunstig. De Wmo is er uiteindelijk voor bedoeld dat mensen met een beperking actief mee kunnen doen aan de samenleving. De komende jaren moet zichtbaar worden of deze ambitie waargemaakt wordt.
NPCG en Panel Samen Leven
Het onderzoek is uitgevoerd binnen het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG) en het Panel Samen Leven van het NIVEL. Het NPCG bestaat uit ongeveer 3800 mensen met een chronische ziekte of een lichamelijke beperking. Het Panel Samen Leven bestaat uit ruim 650 mensen met een lichte of matige verstandelijke beperking en hun naasten. De panels verzamelen gegevens over de zorg- en leefsituatie van de panelleden. De hiermee verkregen gegevens zijn landelijk representatief, en bruikbaar voor het ontwikkelen, monitoren en evalueren van beleid ten aanzien van mensen met een chronische ziekte, een lichamelijke of verstandelijke beperking.
Gegevensverzameling