Coordinator research program Learning Health System; endowed professor 'Transparency in healthcare from a patient perspective', Tranzo, Tilburg University, the Netherlands
Publicatie
Publication date
Routinematig vastgelegde zorggegevens als bron van kwaliteitsinformatie.
Bij, S. van der, Hoon, S. de, Nielen, M., Jong, A. de, Boer, D. de, Verheij, R. Routinematig vastgelegde zorggegevens als bron van kwaliteitsinformatie. Utrecht: NIVEL, 2016.
Download the PDF
Zorgverleners leggen veel gegevens over de verleende zorg routinematig vast in elektronische patiëntendossiers. Deze gegevens kunnen een waardevolle bron zijn voor het genereren van informatie over de kwaliteit van de geleverde zorg met kwaliteitsindicatoren, en worden ook door veel partijen als zodanig al gebruikt. Een volgende stap is om aan deze kwaliteitsindicatoren ook financiële consequenties te verbinden. Met name bij deze laatste stap is noodzakelijk dat kwaliteitsindicatoren valide uitkomsten leveren en vergelijkbaar zijn tussen alle betrokken zorgpraktijken, en niet slechts voor een selectie.
In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre het nu mogelijk is om op basis van routine zorgdata vergelijkbare en valide kwaliteitsinformatie te genereren in de huisartsenzorg. De huisartsenzorg is als voorbeeld gekozen, omdat daar al sinds de jaren 1990 gebruik wordt gemaakt van elektronische verslaglegging.
Huisartsen ontvangen van veel verschillende instanties kwaliteitsinformatie over hun eigen praktijk. Ogenschijnlijk dezelfde indicatoren, afkomstig uit verschillende bronnen, geven daarbij vaak toch een verschillend resultaat. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dan ook dat gegevens in het huisartseninformatiesysteem (HIS) niet altijd uniform, betrouwbaar en volledig worden vastgelegd en dat verschillende berekeningswijzen en gegevensextractiemethodes vaak leiden tot verschillende uitkomsten. Gevolg is dat de bruikbaarheid van routinematig vastgelegde gegevens voor vergelijkbare en valide kwaliteitsinformatie voor derden (voor inkoop- en keuze-informatie), nog niet heel erg groot is.
Ten eerste zijn er verschillen tussen huisartsen in hoe wordt omgegaan met onzekerheid bij het registreren van diagnoses. Dat kan een probleem zijn omdat de diagnoseregistratie de basis is voor het vaststellen van de patiëntenpopulatie waar een kwaliteitsindicator betrekking op heeft. Als bijvoorbeeld een diagnose nog niet helemaal zeker is, zal het per huisarts verschillen of toch de (verwachte) diagnose wordt geregistreerd of dat men het houdt bij het registreren van symptomen waarmee de patiënt op het spreekuur komt. Dit speelt bij sommige aandoeningen sterker dan bij andere. Een ander obstakel bij het goed kunnen definiëren van de patiëntpopulatie is dat informatie over diagnoses uit specialistenbrieven handmatig verwerkt moeten worden.
Ten tweede geven huisartsen aan dat ze hun medicatiedossier niet altijd vertrouwen, dat ze medicatie die is voorgeschreven in de 2e lijn handmatig moeten invoeren, dat de automatische terugkoppeling van de apotheek niet altijd goed werkt en dat zij chronische medicatie dubbel moeten registreren. Voor een deel van de problemen hebben huisartsen en softwareleveranciers zelf oplossingen bedacht, met als gevolgd dat de registratie van (chronische) medicatie tussen huisartsen en HISsen verschilt.
Ten derde leggen huisartsen uitslagen van diagnostische tests niet allemaal op dezelfde plek en op dezelfde manier vast. Veel huisartsen ervaren een hoge registratiedruk bij het vastleggen van de vele uitslagen, en ze vinden ze ook niet altijd relevant. Andere problemen waar huisartsen tegenaan kunnen lopen is dat uitslagen vanuit het diagnostisch lab of het keteninformatiesysteem soms niet digitaal verwerkt kunnen worden in het HIS. Dit alles maakt dat uitslagen niet volledig worden vastgelegd in het HIS.
Conclusie:
Hoewel het huisartsinformatiesysteem in theorie een ideale gegevensbron is voor kwaliteitsinformatie, zijn de data nog onvoldoende geschikt om te gebruiken voor externe verantwoording. Dit ondanks het feit dat huisartsen in het algemeen gezien worden als voorlopers in het gebruik van elektronische verslaglegging in patiëntendossiers. Er is gebrek aan uniformiteit en gebrekkige aansluiting tussen systemen. Dit blijft zorgen voor problemen met de vergelijkbaarheid en validiteit van kwaliteitsinformatie. Door uniforme extracties, uniforme registraties, en door adequate selectie- en schoningsprocedures op de onderliggende data kunnen deze problemen worden opgelost. Dit is echter maatwerk, en kan wel worden toegepast als routine zorgdata voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Dat ligt echter anders als kwaliteitsindicatoren landelijk verzameld worden en gebruikt voor benchmarking en als er ook financiële consequenties aan verbonden zijn. Zoals eerder gezegd, is voor dat doel vergelijkbare en valide informatie nodig van alle betrokken praktijken. Recente initiatieven, zoals invoering van nieuwe ‘medicatie bouwstenen’, het ‘roer moet om’ en de aanscherping van de beschrijving van kwaliteitsindicatoren door de koepel van zorggroepen InEen, kunnen op termijn leiden tot verbeteringen. Maar zover is het nog niet, en er lijkt ook meer voor nodig om de gesignaleerde problemen op te lossen.
Een stapsgewijze benadering, waarbij eerst voldaan moet worden aan kwaliteitseisen ten aanzien van de data, alvorens in een bepaalde praktijk ook indicatoren voor de kwaliteit van zorg te berekenen, zou een alternatief kunnen zijn.
In dit onderzoek is nagegaan in hoeverre het nu mogelijk is om op basis van routine zorgdata vergelijkbare en valide kwaliteitsinformatie te genereren in de huisartsenzorg. De huisartsenzorg is als voorbeeld gekozen, omdat daar al sinds de jaren 1990 gebruik wordt gemaakt van elektronische verslaglegging.
Huisartsen ontvangen van veel verschillende instanties kwaliteitsinformatie over hun eigen praktijk. Ogenschijnlijk dezelfde indicatoren, afkomstig uit verschillende bronnen, geven daarbij vaak toch een verschillend resultaat. De belangrijkste bevinding uit dit onderzoek is dan ook dat gegevens in het huisartseninformatiesysteem (HIS) niet altijd uniform, betrouwbaar en volledig worden vastgelegd en dat verschillende berekeningswijzen en gegevensextractiemethodes vaak leiden tot verschillende uitkomsten. Gevolg is dat de bruikbaarheid van routinematig vastgelegde gegevens voor vergelijkbare en valide kwaliteitsinformatie voor derden (voor inkoop- en keuze-informatie), nog niet heel erg groot is.
Ten eerste zijn er verschillen tussen huisartsen in hoe wordt omgegaan met onzekerheid bij het registreren van diagnoses. Dat kan een probleem zijn omdat de diagnoseregistratie de basis is voor het vaststellen van de patiëntenpopulatie waar een kwaliteitsindicator betrekking op heeft. Als bijvoorbeeld een diagnose nog niet helemaal zeker is, zal het per huisarts verschillen of toch de (verwachte) diagnose wordt geregistreerd of dat men het houdt bij het registreren van symptomen waarmee de patiënt op het spreekuur komt. Dit speelt bij sommige aandoeningen sterker dan bij andere. Een ander obstakel bij het goed kunnen definiëren van de patiëntpopulatie is dat informatie over diagnoses uit specialistenbrieven handmatig verwerkt moeten worden.
Ten tweede geven huisartsen aan dat ze hun medicatiedossier niet altijd vertrouwen, dat ze medicatie die is voorgeschreven in de 2e lijn handmatig moeten invoeren, dat de automatische terugkoppeling van de apotheek niet altijd goed werkt en dat zij chronische medicatie dubbel moeten registreren. Voor een deel van de problemen hebben huisartsen en softwareleveranciers zelf oplossingen bedacht, met als gevolgd dat de registratie van (chronische) medicatie tussen huisartsen en HISsen verschilt.
Ten derde leggen huisartsen uitslagen van diagnostische tests niet allemaal op dezelfde plek en op dezelfde manier vast. Veel huisartsen ervaren een hoge registratiedruk bij het vastleggen van de vele uitslagen, en ze vinden ze ook niet altijd relevant. Andere problemen waar huisartsen tegenaan kunnen lopen is dat uitslagen vanuit het diagnostisch lab of het keteninformatiesysteem soms niet digitaal verwerkt kunnen worden in het HIS. Dit alles maakt dat uitslagen niet volledig worden vastgelegd in het HIS.
Conclusie:
Hoewel het huisartsinformatiesysteem in theorie een ideale gegevensbron is voor kwaliteitsinformatie, zijn de data nog onvoldoende geschikt om te gebruiken voor externe verantwoording. Dit ondanks het feit dat huisartsen in het algemeen gezien worden als voorlopers in het gebruik van elektronische verslaglegging in patiëntendossiers. Er is gebrek aan uniformiteit en gebrekkige aansluiting tussen systemen. Dit blijft zorgen voor problemen met de vergelijkbaarheid en validiteit van kwaliteitsinformatie. Door uniforme extracties, uniforme registraties, en door adequate selectie- en schoningsprocedures op de onderliggende data kunnen deze problemen worden opgelost. Dit is echter maatwerk, en kan wel worden toegepast als routine zorgdata voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt. Dat ligt echter anders als kwaliteitsindicatoren landelijk verzameld worden en gebruikt voor benchmarking en als er ook financiële consequenties aan verbonden zijn. Zoals eerder gezegd, is voor dat doel vergelijkbare en valide informatie nodig van alle betrokken praktijken. Recente initiatieven, zoals invoering van nieuwe ‘medicatie bouwstenen’, het ‘roer moet om’ en de aanscherping van de beschrijving van kwaliteitsindicatoren door de koepel van zorggroepen InEen, kunnen op termijn leiden tot verbeteringen. Maar zover is het nog niet, en er lijkt ook meer voor nodig om de gesignaleerde problemen op te lossen.
Een stapsgewijze benadering, waarbij eerst voldaan moet worden aan kwaliteitseisen ten aanzien van de data, alvorens in een bepaalde praktijk ook indicatoren voor de kwaliteit van zorg te berekenen, zou een alternatief kunnen zijn.