Publicatie
Publicatie datum
Bepaling van de graad van funktiebeperking als uitgangspunt voor de huisarts bij zijn zorgverlening aan bejaarde patienten.
Bussche, F. vanden. Bepaling van de graad van funktiebeperking als uitgangspunt voor de huisarts bij zijn zorgverlening aan bejaarde patienten. Utrecht: Nederlands Huisartsen Instituut, 1971. 107 p.
Download de PDF
Dé-groep der bejaarde patiënten vormt voor de huisarts
een bijzonder probleem. In de eerste plaats is bij hen
het aantal lichamelijke bezwaren, ernstiger dan wel
minder erg, het grootst. Het levenstempo van veel bejaarden - niet van allle - kan bij de tijdsdruk waarin
de huisarts verkeert, een belemmering vormen voor goed onderzoek. Bij patiënten, die ook psychisch achteruitgaan, wordt het kontakt nog meer bemoeilijkt. En tenslotte hebben patiënt en arts geleerd een deel der klachten te aanvaarden. Bij beiden kan dit echter tot kortsluitingen leiden.
De huisarts zal op grond van het bovenstaande niet snel geneigd zijn, zeer veel verder dan nodig, op de gepre-senteerde klacht van een bejaarde in te gaan. Nog minder zal hij er makkelijk toe komen, een bejaarde ongeroepen thuis op te zoeken, Het niet verschijnen op het spreekuur kan immers even goed een goed als een slecht teken zijn. Doch juist in dit laatste schuilt ons inziens een pleidooi voor wél actiever benaderen: een deel van de bejaarden, die de huisarts niet ziet, heeft inderdaad zijn hulp niet nodig. Bij een ander deel echter wordt het geen hulp inroepen veroorzaakt door een te vergaand aanvaarden van het op zichzelf natuurlijk ware: "de ouderdom komt met gebreken"'.
Een moeilijk punt is voor de huisarts, onderscheid te maken tussen aandoeningen die wél en die niet in behan-delipg behoeven. Welke bot- of gewrichtsafwijkingen moet men behandelen? Welke graad van hypertensie? Hypertensie kan op oudere leeftijd een compensatoir mechanisme betekenen voor een a teriosclerose, en wordt vooral door vrouwelijke patiënten vaak opmerkelijk goed verdragen.
Het screenen, van patiënten die wel en die niet zijn zorg behoeven, is dus juist bij deze patiëntengroep voor de huisarts van veel belang,
een bijzonder probleem. In de eerste plaats is bij hen
het aantal lichamelijke bezwaren, ernstiger dan wel
minder erg, het grootst. Het levenstempo van veel bejaarden - niet van allle - kan bij de tijdsdruk waarin
de huisarts verkeert, een belemmering vormen voor goed onderzoek. Bij patiënten, die ook psychisch achteruitgaan, wordt het kontakt nog meer bemoeilijkt. En tenslotte hebben patiënt en arts geleerd een deel der klachten te aanvaarden. Bij beiden kan dit echter tot kortsluitingen leiden.
De huisarts zal op grond van het bovenstaande niet snel geneigd zijn, zeer veel verder dan nodig, op de gepre-senteerde klacht van een bejaarde in te gaan. Nog minder zal hij er makkelijk toe komen, een bejaarde ongeroepen thuis op te zoeken, Het niet verschijnen op het spreekuur kan immers even goed een goed als een slecht teken zijn. Doch juist in dit laatste schuilt ons inziens een pleidooi voor wél actiever benaderen: een deel van de bejaarden, die de huisarts niet ziet, heeft inderdaad zijn hulp niet nodig. Bij een ander deel echter wordt het geen hulp inroepen veroorzaakt door een te vergaand aanvaarden van het op zichzelf natuurlijk ware: "de ouderdom komt met gebreken"'.
Een moeilijk punt is voor de huisarts, onderscheid te maken tussen aandoeningen die wél en die niet in behan-delipg behoeven. Welke bot- of gewrichtsafwijkingen moet men behandelen? Welke graad van hypertensie? Hypertensie kan op oudere leeftijd een compensatoir mechanisme betekenen voor een a teriosclerose, en wordt vooral door vrouwelijke patiënten vaak opmerkelijk goed verdragen.
Het screenen, van patiënten die wel en die niet zijn zorg behoeven, is dus juist bij deze patiëntengroep voor de huisarts van veel belang,