Publicatie
Publicatie datum
Inventarisatie 'verloskundig actieve huisartsen'.
Wiegers, T., Hingstman, L. Inventarisatie 'verloskundig actieve huisartsen'. Utrecht: NIVEL, 1999. 55 p.
Download de PDF
De huisarts heeft een steeds kleiner aandeel in de verloskundige zorg. Het aantal bevallingen dat door een huisarts wordt begeleid is gedaald van meer dan de helft in de jaren vijftig via 46% in 1960 en 16% in 1980 tot 9,3% in 1993. Het aandeel van de gynaecoloog steeg van 17% in 1960 tot 55% in 1991. Het aandeel van de verloskundigen is sinds 1960 vrij constant gebleven op 35%. Het aantal huisartsen dat bevallingen begeleidt is eveneens sterk gedaald: van 43% in 1983 via 26% in 1990 naar 20% in 1995. Overigens zijn ziekenfondsverzekerden wettelijk verplicht om naar een verloskundige te gaan voor eerstelijns verloskundige zorg; anders wordt deze niet vergoed. Deze regeling wordt sinds 1994 door de LHV aangevochten; er is hierover nog geen uitspraak in hoger beroep.
Het teruglopen van het aantal verloskundig actieve huisartsen maakt het voor hen moeilijk om vervangers en opvolgers te vinden. Dit, en de invoering van de wet-BIG enkele jaren geleden, maakt de discussie weer actueel of er in de huisartsen- opleiding voldoende aandacht aan verloskunde wordt besteed. Wegens het gebrek aan actuele gegevens over de verloskundige actieve huisartsen, heeft de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een inventarisatie laten uitvoeren.
Inmiddels is nog 16% van de huisartsen verloskundig actief, dat wil zeggen dat zij zelf bevallingen leiden. Tweeëntwintig procent van de huisartsen begeleidt wel zwangerschappen, maar leidt geen bevallingen. Meer mannelijke dan vrouwelijke huisartsen zijn verloskundig actief: 18% tegenover 10%. Het maakt hierbij niet uit hoe oud de huisarts of hoe lang hij/zij praktijk voert. Gemiddeld leiden zij 18,5 bevallingen per jaar.
In niet of weinig verstedelijkte gebieden zijn huisartsen vaker verloskundig actief: in Friesland en Zeeland is dat meer dan de helft van de huisartsen, in Groningen en het zuiden van Zuid-Holland is dat ruim eenderde en noordelijk deel van Noord-Holland ruim een kwart.
De waarneming wordt meestal gedaan door de hele waarneemgroep (79%), soms door een deel van de waarneemgroep (16%). Bij 15% van de waarneemgroepen zijn verloskundigen betrokken.
Veel genoemde knelpunten voor verloskundig actieve huisartsen zijn dat het moeilijk is om waarnemers te vinden buiten de normale regeling om, en de hoeveelheid vrije tijd die de begeleiding van bevallingen kost.
Een meerderheid van de verloskundig actieve en een minderheid van de verloskundig niet actieve huisartsen is van mening dat er in de opleiding niet voldoende aandacht wordt besteed aan verloskunde. Met name de verloskundig niet actieve huisartsen vinden dat verloskunde een te grote druk op de praktijk zou leggen. Opvallend is dat meer dan 60% van alle huisartsen vindt dat huisartsen die verloskundig actief (willen) zijn een extra opleiding moeten hebben. Van de pas afgestudeerden is 10,9% verloskundig actief, of wil dit zijn, tegenover 16% van de gevestigde huisartsen.
Het afnemen van de belangstelling voor verloskunde bij huisartsen vormt naast het tekort aan verloskundigen een bedreiging voor de eerstelijns verloskunde. Met name op het platteland is het gevaar reëel dat niet alleen de thuisbevalling, maar de gehele eerstelijnsverloskunde verdwijnt.
Een positieve ontwikkeling in dit verband is dat vaker samengewerkt wordt met verloskundigen. Daarnaast zou er in de opleiding meer aandacht voor verloskunde moeten zijn, in ieder geval voor diegenen die als huisarts verloskundig actief (willen) zijn.
Het teruglopen van het aantal verloskundig actieve huisartsen maakt het voor hen moeilijk om vervangers en opvolgers te vinden. Dit, en de invoering van de wet-BIG enkele jaren geleden, maakt de discussie weer actueel of er in de huisartsen- opleiding voldoende aandacht aan verloskunde wordt besteed. Wegens het gebrek aan actuele gegevens over de verloskundige actieve huisartsen, heeft de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) een inventarisatie laten uitvoeren.
Inmiddels is nog 16% van de huisartsen verloskundig actief, dat wil zeggen dat zij zelf bevallingen leiden. Tweeëntwintig procent van de huisartsen begeleidt wel zwangerschappen, maar leidt geen bevallingen. Meer mannelijke dan vrouwelijke huisartsen zijn verloskundig actief: 18% tegenover 10%. Het maakt hierbij niet uit hoe oud de huisarts of hoe lang hij/zij praktijk voert. Gemiddeld leiden zij 18,5 bevallingen per jaar.
In niet of weinig verstedelijkte gebieden zijn huisartsen vaker verloskundig actief: in Friesland en Zeeland is dat meer dan de helft van de huisartsen, in Groningen en het zuiden van Zuid-Holland is dat ruim eenderde en noordelijk deel van Noord-Holland ruim een kwart.
De waarneming wordt meestal gedaan door de hele waarneemgroep (79%), soms door een deel van de waarneemgroep (16%). Bij 15% van de waarneemgroepen zijn verloskundigen betrokken.
Veel genoemde knelpunten voor verloskundig actieve huisartsen zijn dat het moeilijk is om waarnemers te vinden buiten de normale regeling om, en de hoeveelheid vrije tijd die de begeleiding van bevallingen kost.
Een meerderheid van de verloskundig actieve en een minderheid van de verloskundig niet actieve huisartsen is van mening dat er in de opleiding niet voldoende aandacht wordt besteed aan verloskunde. Met name de verloskundig niet actieve huisartsen vinden dat verloskunde een te grote druk op de praktijk zou leggen. Opvallend is dat meer dan 60% van alle huisartsen vindt dat huisartsen die verloskundig actief (willen) zijn een extra opleiding moeten hebben. Van de pas afgestudeerden is 10,9% verloskundig actief, of wil dit zijn, tegenover 16% van de gevestigde huisartsen.
Het afnemen van de belangstelling voor verloskunde bij huisartsen vormt naast het tekort aan verloskundigen een bedreiging voor de eerstelijns verloskunde. Met name op het platteland is het gevaar reëel dat niet alleen de thuisbevalling, maar de gehele eerstelijnsverloskunde verdwijnt.
Een positieve ontwikkeling in dit verband is dat vaker samengewerkt wordt met verloskundigen. Daarnaast zou er in de opleiding meer aandacht voor verloskunde moeten zijn, in ieder geval voor diegenen die als huisarts verloskundig actief (willen) zijn.