Publicatie

Publicatie datum

Kwaliteitsbeleid beroepsorganisaties alternatieve genees-/ behandelwijzen in 2000: rapport derde fase.

Temmink, D., Sluijs, E. Kwaliteitsbeleid beroepsorganisaties alternatieve genees-/ behandelwijzen in 2000: rapport derde fase. Utrecht: NIVEL, 2000. 67 p.
Download de PDF
Sinds 1996 zijn de beroepsorganisaties voor alternatieve genees- en behandelwijzen bezig met de invoering van de zesendertig kwaliteitsnormen die zijn vastgelegd in het Referentiekader voor het Kwaliteitsbeleid in het Alternatieve veld. Dit Referentiekader is vastgesteld in overleg met alternatieve beroepsgroepen, patiënten-/consumentenorganisaties, zorgverzekeraars en inspectie. Onlangs is onderzocht hoe ver de verschillende beroepsorganisaties hiermee inmiddels gevorderd zijn. Overigens is het begrip 'alternatieve genees- en behandelwijze' hier ruim opgevat: ook een aantal behandelmethodes die niet op genezing, maar zelfontplooiing en persoonlijke groei zijn gericht, worden hiertoe gerekend. Voorbeelden hiervan zijn rebirthing en zijnsoriëntatie.

Geen onbevoegde uitoefening van de geneeskunst meer
De maatschappelijke positie van de alternatieve beroepsorganisaties is op verschillende punten aanzienlijk veranderd. In de eerste plaats is door de invoering van de Wet BIG het beoefenen van alternatieve geneeskunde en behandelwijzen geen onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde meer, zoals eerder formeel het geval was. In de tweede plaats hebben veel zorgverzekeraars de afgelopen jaren verscheidene alternatieve genees- of behandelwijzen in het (aanvullende) pakket opgenomen. Ten slotte is er een aantal ontwikkelingen op Europees niveau: men beraadt zich over de erkenning van enkele alternatieve genees- en behandelwijzen, en men streeft naar een gelijke regelgeving op dit gebied en naar een maximale keuzevrijheid voor de consument.

Stimuleringsmaatregelen
Het Ministerie van VWS speelt een actieve rol in de ontwikkeling van de kwaliteitszorg in de alternatieve sector. Zo kreeg het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO een subsidie om gedurende drie jaar het alternatieve veld te ondersteunen bij de ontwikkeling van kwaliteitszorg. Daarnaast heeft het Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) een systeem voor informatieverschaffing voor en over alternatieve beroepsbeoefenaren opgezet. De Consumentenbond heeft vanuit haar invalshoek de beroepsorganisaties doorgelicht rapportcijfer gegeven, dat is gepubliceerd. Verder kreeg het Nivel opdracht het ontwikkelingsproces regelmatig te evalueren. In 2000 verscheen een rapport over de vorderingen van de beroepsorganisaties sinds 1996.

Vooruitgang
De in 1996 opgestelde normen – die als referentiekader dienden voor het onderzoek in 2000 – houden in dat
1. de beroepsorganisatie duidelijk aangeeft welke regels voor de beroepsuitoefening gelden; en
2. de beroepsorganisatie duidelijk aangeeft op welke wijze de naleving van deze regels is gewaarborgd.

In 1997 werd reeds de verwachting uitgesproken dat de beroepsorganisaties vijf tot tien jaar zouden nodig hebben voor de invoering van de nieuwe kwaliteitsregels. Men kan dus niet verwachten dat een beroepsorganisatie nu al een volledige kwaliteitssysteem heeft ingevoerd.
Op drie gebieden hebben de beroepsorganisaties duidelijke vooruitgang geboekt: het beroepsregister, de klachtenregelingen en de organisatie van de beroepsuitoefening. Vooral op het gebied van de organisatie is veel gebeurd. Verschillende organisaties hebben regels opgesteld voor het waarborgen van hygiëne en steriliteit en regels voor het bijhouden van een patiëntendossier.

Ook wat betreft de systematische bewaking en bevordering van de kwaliteit rapporteert men gunstige ontwikkelingen. Duidelijk meer organisaties dan in 1996 hebben visitatie ingevoerd als een middel om de beroepsuitoefening te toetsen en aanbevelingen te doen voor verbetering van de praktijkvoering. Patiënten/cliënten worden echter nog weinig bij het kwaliteitsbeleid betrokken (bijvoorbeeld door tevredenheidsonderzoeken).

Een verrassing was dat een aantal tamelijk voor de hand liggende veronderstellingen in dit onderzoek niet werd bevestigd. Zo blijkt er geen verband te bestaan tussen de omvang van een organisatie of het wel of niet aangesloten zijn bij een koepelorganisatie en de mate waarin deze met haar kwaliteitsbeleid gevorderd was. Ook de opleidingseisen die de organisaties stellen hebben geen invloed op de voortgang van de ontwikkeling van het kwaliteitsbeleid. Het enige verklarende verband met de mate van vordering met de invoering van kwaliteitszorg is het bestaan van een contract met een of meer zorgverzekeraars. Het is hierbij echter niet duidelijk of de vergoedingsregeling tot een betere kwaliteitszorg leidt, of dat verzekeraars alleen contracten afsluiten met organisaties die de kwaliteitszorg al goed geregeld hebben.

Bevorderende en belemmerende factoren
In eerder onderzoek was reeds vastgesteld dat de invoering van een goed kwaliteitssysteem wordt bevorderd als de leden een hechte en enthousiaste groep vormen, als de communicatielijnen tussen bestuur en leden kort zijn en als er een goede infrastructuur bestaat. Daarbij komen de ondersteuning door de CBO en de beoordeling door de Consumentenbond als duidelijk stimulerende factoren.
Naast de reeds vastgestelde belemmering die ontstaat wanneer de leden van een organisatie alleen geïnteresseerd zijn in de inhoud van de genees- of behandelwijze en geen oog hebben voor het nut van regelgeving, bleken vooral gebrek aan personeel en financiële middelen belemmerende factoren te zijn.