Publicatie

Publicatie datum

Langdurige lichamelijk onverklaarde moeheidsklachten: samenvatting, conclusies en aanbevelingen voor het beleid van de medicus practicus.

Meer, J.W.M. van der, Rijken, P.M., Bleijenberg, G., Thomas, S., Hinloopen, R.J., Bensing, J.M., Dekker, J., Galama, J.M.D., Weel, C. van, Velden, J. van der. Langdurige lichamelijk onverklaarde moeheidsklachten: samenvatting, conclusies en aanbevelingen voor het beleid van de medicus practicus. Utrecht: NIVEL, 1997. 22 p.
Download de PDF
Een werkgroep van huisartsen, specialisten en andere deskundigen, afkomstig van de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en het NIVEL heeft zich beziggehouden met de rol van de huisarts in de begeleiding van patiënten met chronische moeheid (ME). Het onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van het ministerie van VWS.
Deze werkgroep is tot de conclusie gekomen dat mensen met ME goed door hun huisarts kunnen worden begeleid. Deze kan de diagnose stellen, voorlichting geven en de patiënt steunen in de problemen die de aandoening met zich meebrengt. Voorwaarde is wel dat huisartsen de klachten serieus nemen. Van hun kant moeten patiënten bereid zijn met hun beperkingen te leren omgaan.
Wetenschappelijk onderzoek heeft de oorzaak van ME nog altijd niet kunnen achterhalen. Daarom spreken artsen en onderzoekers liever in neutrale termen van het 'chronische vermoeidheidssyndroom' (CVS). Eén tot twee op de duizend Nederlanders lijdt aan deze aandoening, die gepaard gaat met onverklaarde moeheid en vaak ook met (spier)pijn, duizelingen en slapeloosheid. De ernst van de klachten maakt het patiënten onmogelijk normaal te functioneren. CVS kan niet in het lichaam worden aangetoond en een effectieve behandeling is nog niet gevonden. Herstel is echter mogelijk, zeker als de betrokkene controle over de klachten leert ervaren. Het is daarom belangrijk dat de huisarts snel de diagnose stelt, voorlichting geeft en de patiënt steunt. Zo wordt voorkomen dat deze naar snelle (medische) oplossingen blijft zoeken en terecht komt in een negatieve spiraal van valse hoop en ontmoediging.

De conclusies van de werkgroep zijn gebaseerd op een uitvoerige studie van de relevante wetenschappelijke literatuur over moeheid en CVS. Op grond daarvan wordt huisartsen aangeraden de (niet direct te verklaren) vermoeidheidsklachten een maand lang op hun beloop te laten. Na een maand kan eventueel besloten worden tot beperkt laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van bijvoorbeeld een infectieziekte. Blijven resultaten uit, dan zal de huisarts moeten uitleggen dat de klachten geen aanwijsbare lichamelijke oorzaak hebben. Het heeft geen zin de patiënt te verwijzen voor verder onderzoek of verdere behandeling. Wel kan de huisarts hem of haar helpen met de beperkingen om te gaan. Na een half jaar kan de huisarts de diagnose CVS stellen en de patiënt adviseren langzaam weer bepaalde activiteiten te gaan uitvoeren.

Sinds het criterium voor arbeidsongeschiktheid in 1993 werd aangescherpt, hebben veel patiënten met CVS problemen ondervonden bij het aanvragen van een ziektewet- of WAO-uitkering. De diagnose CVS mag echter geen belemmering zijn om voor een uitkering in aanmerking te komen, meent de werkgroep.