Publicatie

Publicatie datum

Moeheid: determinanten, beloop en zorg.

Cardol, M., Bensing, J., Verhaak, P., Bakker, D. de. Moeheid: determinanten, beloop en zorg. Utrecht: NIVEL, 2005. 51 p.
Download de PDF
Ruim een derde van de bevolking heeft last van ernstige of minder ernstige vermoeidheid, slechts 6% hiervan bespreekt de moeheidsproblemen met de huisarts. Degenen die met moeheid naar de huisarts gaan, komen vaker dan gemiddeld bij de huisarts, ook vanwege andere gezondheidsklachten of chronische aandoeningen.


Dit blijkt uit onderzoek van het NIVEL in opdracht van Gezondheidsraad (GR) naar de duur van vermoeidheidsklachten, de factoren die met de moeheid samenhangen en het bezoek aan de huisarts vanwege moeheid. Meestal gaat moeheid vanzelf over, maar soms wordt moeheid een belangrijk probleem: voor patiënten, voor artsen en voor de gezondheidszorg. Het aantal Nederlanders dat zich naar eigen zeggen vermoeid voelt is sinds 1987 toegenomen, en het aantal personen dat de huisarts consulteert in verband met moeheid is bijna verdubbeld sinds 1987. Er was weinig bekend over in hoeverre moeheid leidt tot huisartsenbezoek en de invloed daarvan op het beroep dat ze doen op de gezondheidszorg. Dit NIVEL rapport geeft antwoord op deze vragen.

Moeheid en huisartsbezoek
Niet iedereen die in een enquête een gezondheidsklacht rapporteert vindt deze klacht voldoende ernstig om mee naar de huisarts te gaan. Hoger opgeleiden en personen met betaald werk zeggen vaker dat zij moe zijn, maar gaan hiermee minder vaak naar de huisarts dan lager opgeleiden en personen zonder betaald werk.
Uit het onderzoek blijkt voorts dat mensen die de huisarts consulteren vanwege hun moeheid, twee keer zo vaak bij de huisarts komen als mensen die zeggen dat ze niet moe zijn. Hoe langer hun moeheid duurt, hoe vaker mensen in een jaar de huisarts consulteren voor allerlei klachten. Ongeveer 6% van degenen die met vermoeidheid de huisarts consulteren zijn drie maanden of langer moe en 3% is een half jaar of langer moe; zij komen tot twee tot drie keer zo vaak bij de huisarts als mensen die niet moe zijn. Dit betekent dat huisartsen elke week wel patiënten met deze klacht op hun spreekuur zien.

Moeheid en leefsituatie
Moeheid is geen geïsoleerd gezondheidsprobleem. Wie moe zegt te zijn, heeft vaker een chronische ziekte, meldt meer gezondheidsklachten dan gemiddeld en heeft vaker een slechtere lichamelijke en geestelijke gezondheid. Mensen die met moeheid de huisarts consulteren komen ook vaker bij de huisarts in verband met andere gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn of buikpijn.
Uit het onderzoek bleek dat de kans op zelfrapportage van moeheid samenhangt met de leefsituatie (bijvoorbeeld het hebben van kinderen onder de 6 jaar), maar ook met voedingsgewoonten. Mensen die vaak en veel alcohol drinken en personen die regelmatig snacks tussen de maaltijden dooreten zeggen vaker dat zij moe zijn. Personen die meer dagen per week tenminste een half uur bezig zijn met fietsen, klussen, tuinieren, sporten of andere inspannende activiteiten zijn minder vaak moe dan zij die minder vaak inspannend bezig zijn.

Behandeling van moeheid
Acute moeheid moet worden onderscheiden van chronische moeheid. Adviezen die adequaat zijn in geval van acute moeheid, zoals rust houden, kunnen in de chronische fase juist contraproductief werken. Voor huisartsen is het dus van belang om zo snel mogelijk in te schatten in welke fase een patiënt verkeert.
Moeheid gaat meestal vanzelf over. Driekwart van de patiënten die met moeheid de huisarts consulteert bezoekt hiervoor slechts één keer de huisarts. Bij 34% van de patiënten met moeheid wordt bloedonderzoek gedaan. Negen procent van degenen die bij de huisarts komen vanwege moeheid wordt doorverwezen naar de eerste lijn, meestal naar de fysiotherapie, 15% wordt doorverwezen naar een specialist, meestal een internist. Volgens de Gezondheidsraad is cognitieve gedragstherapie een duurzaam effectieve (op werkzaamheid getoetste) behandeling.

Het onderzoek is verricht op basis van gegevens van de Tweede Nationale Studie naar ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk (NS2). Voor het onderzoek vulden 12.699 mensen een vragenlijst in en werden de geanonimiseerde registratiegegevens gebruikt van 104 huisartsenpraktijken met bijna 400.000 ingeschreven patiënten. Deze huisartspraktijken maken deel uit van het Landelijk Informatie Netwerk Huisartsenzorg (LINH)

Opdrachtgever en samenwerkingspartners
Bovengenoemd onderzoek is uitgevoerd door het NIVEL in opdracht van de Gezondheidsraad (GR)
Gegevensverzameling