Publicatie

Publicatie datum

Samenwerking tussen huisarts en ambulante geestelijke gezondheidszorg.

Kerssens, J.J., Vries, W.J. de, Verhaak, P.F.M. Samenwerking tussen huisarts en ambulante geestelijke gezondheidszorg. Utrecht: NIVEL, Trimbos-Instituut, 1998. 80 p.
Download de PDF
Voor de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) wordt het steeds moeilijker om te voldoen aan de groeiende zorg vraag. Daarom wordt geëxperimenteerd met systematische vormen van samenwerking tussen plaatselijke huisartsengroepen en de RIAGG. In opdracht van de LHV en GGZ Nederland en met subsidie van het Ministerie van VWS, heeft het NIVEL in samenwerking met het Trimbos-instituut een onderzoek gedaan naar vormen van samenwerking en de waardering hiervoor van huisartsen.

De samenwerking tussen AGGZ-instellingen en huisartsen is nog steeds min of meer problematisch. Enerzijds vormen de huisartsen voor de AGGZ -instellingen een moeilijk aanspreekbare groep. Anderzijds klagen de huisartsen over de ondoorzichtigheid van de AGGZ-instellingen, het ontbreken van vaste contactpersonen, het ontbreken van feedback en de kwaliteit van de terugrapportage. Deze knelpunten blijken moeilijk op te lossen. Wat betreft de huisartsen kan een uitbreiding van de huisartsen groepen (HAGRO's) wellicht tot een oplossing leiden, doordat de huisartsen als groep beter aanspreekbaar worden.

Wat betreft de toegankelijkheid van de AGGZ-instellingen en de rapportages wordt in een aantal projecten wordt gewerkt aan een verbetering van de samenwerking tussen huisarts en AGGZ-instelling. De AGGZ-instellingen zoeken verbetering van de samenwerking vooral in een strategisch beleid dat gericht is op de toegankelijkheid, adequate berichtgeving, het ontwikkelen van een kortdurend behandelprogramma, het aanbieden van consultatie en het leggen van contact met huisartsen groepen en de DHV. Slechts weinig projecten zijn gericht op verbetering van de samenwerking en scholing.
In verschillende AGGZ-instellingen werkt met het zogenaamde voordeurprotocol. Speciale voordeurteams zijn belast met aanmelding, screening, intake, advisering, onderzoek, indicatie en consultatie. Verder behoren vaak de crisisdienst en de (zeer) kortdurende behandeling tot de taken van het voordeurteam. Dit team bestaat uit ervaren hulpverleners met als inhoudelijk eindverantwoordelijke een psychiater. Dit protocol biedt inderdaad mogelijkheden om de door huisartsen gewenste snelheid, helderheid en toegankelijkheid van het GGZ-aanbod te realiseren.
Het op huisartsen gerichte beleid van instellingen vormt meestal een integraal onderdeel van dit beleid gericht op de 'voordeur'. Zelden wordt er echter een specifiek en doelgericht beleid gevoerd om huisartsen te stimuleren om bijvoorbeeld ook tijdens de begeleiding contact te zoeken of om gerichter te verwijzen.
Het aanmelding-screening-consultatiemodel (ASK-model) omvat een centrale en geprotocolleerde intake in combinatie met een snelle screening en een kortdurende behandeling en/of consultatie aan de huisarts over wat deze zelf kan doen. Dit model wordt toegepast door een deel van de instellingen die met een voordeurprotocol werken.
In het gemeenschappelijk circuit eerstelijn-AGGZ wordt getracht eerstelijn en AGGZ een gezamenlijke regie te laten voeren over de instroom van cliënten. Dit leidt inderdaad tot een minder instroom in de AGGZ, tot meer consultaties, maar niet tot meer overleg over wat de huisarts zou kunnen doen.

De communicatie tussen de huisartsen en de AGGZ-instellingen is nog lang niet optimaal. De meeste huisartsen krijgen wel bericht over de aankomst van verwezen patiënten en de beëindiging van de hulpverlening, maar over de voortgang van de hulpverlening en het resultaat ervan horen zij nog weinig. Overleg tussen huisarts en AGGZ-instelling over de soort behandeling wordt de door de helft van de huisartsen nooit gevoerd; over de keuze van de hulpverlener vindt vrijwel nooit overleg plaats. Over de behandeling na beëindiging van de hulpverlening door de AGGZ wordt iets meer overlegd.
Toch verbetert er het een en ander: vaker dan voorheen worden de huisartsen tijdens de behandeling van hun patiënt op de hoogte gehouden worden. Bij goede cliënt-volgsystemen en registratie is een zwakke schakel de onduidelijkheid over de snelheid en zelfs het daadwerkelijk versturen van berichten, iets dat gewoonlijk tot de taak van de behandelende hulpverlener hoort.
Door de invoering van een standaardverwijsbrief poogt men de informatiestroom over en weer te verbeteren. Belangrijk is hierbij dat het formulier past in de routine van de huisarts. De standaardverwijsbrief leidt ook tot een betere rapportage over de beëindiging van de hulpverlening en het resultaat ervan.
Een aantal AGGZ-instellingen heeft procedures voor een versnelde intake ontworpen. Deze blijkt slechts zichtbaar te zijn voor de huisarts. Van zeker even groot belang voor de samenwerking blijkt echter een snel bericht over de intake aan de huisarts te zijn.

Effecten van consultatie op de regulering van de instroom en het vergroten van de kwaliteit van zorg zijn niet duidelijk. Consultatie vindt plaats over bepaalde patiënten of over meer algemene onderwerpen. In het eerste geval gaat het over diagnosestelling of probleemverheldering, over de noodzaak tot verwijzing, of over hulpverlening voor de huisarts zelf. Voor elk van deze onderwerpen zegt 55% van de huisartsen 'soms' van deze consultatiemogelijkheid gebruik te maken. In het tweede geval gaat het om onderwerpen als kennismaking, onderlinge taakafbakening, het ontwikkelen van verwijscriteria, het ontwikkelen van samenwerking en hulpverlening bij specifieke klachten. Weinig artsen overleggen over deze onderwerpen, waarschijnlijk vooral door tijdgebrek.

In de regel zijn huisartsen op de hoogte van de aanmelding en de intakeprocedure bij de AGGZ-instelling. Namen van hulpverleners en informatie over de lengte van de wachtlijst hebben zij meestal niet. Zij ervaren dit als een gemis; het bemoeilijkt immers een goede voorlichting aan de patiënten.
In regio's waarin samenwerkingsprojecten lopen, wordt 15% meer patiënten naar de AGGZ verwezen. (Naar schatting verwezen in 1997 landelijk de meeste artsen 11-15 patiënten naar een AGGZ-instelling; en 13% van de huisartsen meer dan 20 patiënten.)

Om de trage verbeteringen in de samenwerking tussen huisarts en AGGZ-instelling sneller te laten verlopen lijkt het wenselijk om de huidige initiatieven te concretiseren in transmurale afspraken over concrete protocollen. Niet vertegenwoordigers van instellingen en professies, maar persoonlijk bekende hulpverleners moeten samenwerkingspartners zijn. Voor consultaties moeten ook vaste bereikbaarheidstijden worden afgesproken, enzovoort.