Publicatie

Publicatie datum

Validiteit van het 'capsulair patroon' volgens Cyriax voor de diagnostiek van cox- en gonartrose.

Bijl, D., Dekker, J., Baar, M.E. van, Oostendorp, R.A.B., Lemmens, A.M., Bijlsma, J.W.J., Voorn, T.B. Validiteit van het 'capsulair patroon' volgens Cyriax voor de diagnostiek van cox- en gonartrose. Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie: 2000, 110(5), p. 114-118.
Doel van het onderzoek: het bepalen van de validiteit van het concept van het 'capsulair patroon' volgens Cyriax voor de diagnostiek van cox- en gonartrose. Patiënten en methoden: de gegevens zijn ontleend aan een gerandomiseerd enkelblind onderzoek naar de effectiviteit van oefentherapie bij patiënten met artrose en/of knie die afkomstig waren uit de huisartsenpraktijk. Aan het onderzoek namen 200 patiënten deel. Alle patiënten werden aan het begin van het onderzoek onderzocht door een van twee fysiotherapeuten die de mobiliteit van de heupen en de knieën bepaalden. Het capsulair patroon van de heup werd gedefinieerd als een beperking in de beweeglijkheid van endorotatie, flexie en abductie; ROM-waarden werden vergeleken met de normaalwaarden van de American Academy of Orthopaedic Surgeons (AAOS) en tevens met de ROM-waarden van heupgewrichten zonder artrose. Het capsulair patroon van de knie werd gedefinieerd als een beperking van de beweeglijkheid van zowel flexie als extensie; ROM-waarden werden vergeleken met normaalwaarden en eveneens met de ROM-waarden van kniegewrichten zonder artrose. Subgroepanalyses, werden ROM-waarden van kniegewrichten zonder artrose. Subgroepanalyses, werden verricht op basis van de duur van de klachten en röntgenologische aanwijzingen voor artrose, voor zowel heup- als kniegewrichten. Resultaten: er waren 161 heupgewrichten met artrose. Wij vonden dat de ROM-waarden voor endo- en exorotatie, flexie en extensie en abductie en abductie bij patiënten met coxartrose alle significante beperkt waren in vergelijking met de normaalwaarden en vergeleken met de ROM-waarden van patiënten zonder coxartrose. Het capsulair patroon met beperkingen van de endorotatie, flexie en abductie bleek niet aantoonbaar als een kenmerkend patroon bij patiënten met coxartrose. Bij patiënten met gonartrose verschilden de ROM-waarden voor flexie en extnsie niet significant van die bij patiënten zonder gonartrose; de ROM-waarden voor flexie verschilden niet significant van de normaalwaarden. In de subgroep van patiënten met coxartrose en een relatief korte duur van deklachten werden enige aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een capsulair patroon. Hetzelfde geldt voor heup- en kniegewrichten met röntgenologische aanwijzingen voor artrose. Conclusie: het capsulair patroon van de heup kan niet worden beschouwd als een valide test voor het stellen van de diagnose coxartrose. Er werd een aanwijzing gevonden voor het bestaan van een capsulair patroon van de knie, maar de klinische relevantie is te klein om het als een valide test te kunnen aanbevelen. Verder onderzoek wordt aanbevolen bij patiënten met coxartrose en een relatief korte klachtenduur, alsmede bij patiënten met röntgenologische aanwijzingen voor artrose. (aut.ref.)