Publicatie

Publicatie datum

Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 1999.

Bartelds, A.I.M. Continue Morbiditeits Registratie Peilstations Nederland 1999. Utrecht: NIVEL, 2000. 135 p.
Download de PDF
De Continue Morbiditeitsregisratie Peilstations Nederland is een sinds 1970 bestaand landelijk netwerk van huisartspraktijken. De registratie wordt beheerd door het Nivel. Iedere week melden de deelnemende huisartsen het voorkomen van bepaalde ziektebeelden en gebeurtenissen in hun praktijk. Samen bestrijken ze een representatieve selectie van 1 procent van de Nederlandse bevolking.
Aan het jaarverslag van 1999 zijn de volgende berichten ontleend:

Vermindering van het aantal door de huisarts behandelde patiënten met een hondenbeet
In ruim 10 jaar tijd is het aantal patiënten dat door de huisarts wordt behandeld voor een hondenbeet aanzienlijk afgenomen. In 1986-1987 werden rond de 25 per 10.000 patiënten door de huisarts behandeld voor een hondenbeet; in 1998-1999 zijn dit 11 per 10.000 patiënten.
Informatie uit andere bron laat zien dat tussen 1987 en 1996 het aantal honden in Nederland met 30% is afgenomen. Het aantal behandelingen wegens een hondenbeet op de poliklinieken voor spoedeisende eerste hulp is in de jaren na 1987 eveneens gedaald.
In 1998-1999 wordt geen verschil gevonden in het aantal mannen en vrouwen dat door een hond is gebeten en daarvoor de huisarts consulteert. In 1986-1987 waren het iets meer mannen.
Evenals ruim 10 jaar geleden worden in de oostelijke provincies en op het platteland meer patiënten voor de gevolgen van een hondenbeet behandeld dan in de andere provinciegroepen en in de grote steden.
Een tweetal aspecten speelt hierbij een rol: op het platteland komen meer bijtende honden voor dan in de grote steden en of patiënten in grote steden gaan na een beet door een hond niet naar de huisarts maar naar de polikliniek voor spoedeisende eerste hulp.

Voor het laatste jaar de registratie van verrichte sterilisaties bij mannen en vrouwen
Sinds 1972 is de bij de man verrichte sterilisatie door de huisartsen geregistreerd; sinds 1974 ook de bij de vrouw verrichte sterilisatie. Over een historische periode van bijna 30 jaar waarin het regelen van de anticonceptie van uitzondering tot regel is geworden zijn de verrichte sterilisaties door de huisartsen geregistreerd.
Het aantal verrichtte sterilisaties zowel bij mannen als vrouwen is in 1999 terug onder het niveau van het begin van de registratie. In 1974 werd bij 46 op 10.000 mannen en bij 35 op de 10.000 vrouwen een sterilisatie verricht. In 1999 waren deze aantallen respectievelijk 32 en 17. In de tussenliggende jaren is het aantal sterilisaties aanvankelijk gestegen tot een piek in de jaren 1978-1980 waarna de daling inzette.
In 1979 werden de hoogste aantallen verrichte sterilisaties ooit geregistreerd: 99 per 10.000 mannen en 90 per 10.000 vrouwen.
Vanaf het moment van afname van het aantal sterilisaties in 1980 is er een vrij constant verschil in aantallen verrichtte sterilisatie bij mannen en bij vrouwen.
Volgens dr. E. Ketting hangt een en ander waarschijnlijk samen met twee factoren. In de eerste plaats willen vrouwen op steeds latere leeftijd kinderen waardoor de beslissing steeds meer wordt uitgesteld en vaak ook afgesteld. In de tweede plaats zijn de bezwaren tegen op latere leeftijd nog gebruiken van orale anticonceptie mede door de introductie van lichter gedoseerde typen pil duidelijk verminderd.
Nederland is overigens een van de weinige landen waar duidelijk meer mannen dan vrouwen gesteriliseerd zijn.

Kinkhoest blijft voorkomen in Nederland in 1999
In het laatste kwartaal van 1998 was er al sprake van een toename van het aantal meldingen van gevallen van kinkhoest door de peilstationartsen. In 1999 zette de kinkhoestepidemie na een lichte afvlakking in het eerste kwartaal door en bereikte een hoogtepunt in het derde kwartaal.
In de zuidelijke provincies kwam kinkhoest zowel in 1998 als in 1999 duidelijk het meest voor. In 1999 was daarnaast ook in de westelijke provincies het voorkomen van kinkhoest hoger dan in de oostelijke en noordelijke provincies.
Kinkhoest komt het meeste voor in de leeftijdsgroep van 1-10 jaar, kort na het voltooien van het primaire vaccinatieschema dat loopt tot 12 maanden. Tot na de invoering van het nieuwe kinkhoest vaccin zal de rubriek op de weekstaat blijven staan.

‘Prostaatlijden'
Vroege opsporing van frequent voorkomende vormen van kanker in de hoop met een tijdige behandeling verder onheil te voorkomen blijft geboden. Invoering van bevolkingsonderzoek naar kanker eist onderzoek vooraf naar het effect van vroege opsporing.
Prostaatkanker is een in frequentie toenemende kanker bij mannen. Screening op prostaatkanker is echter nog controversieel, zodat onderzoek gaande is naar het effect van vroege opsporing van prostaatkanker.

De huisarts kan een rectaal toucher doen en heeft de mogelijkheid een PSA-bepaling aan te vragen. Beide onderzoeken spelen een rol bij de vroege opsporing van prostaatkanker. Voor een goede evaluatie van het effect van een bevolkingsonderzoek op prostaatkanker is het van belang in kaart te brengen hoe vaak de huisarts deze beide onderzoeken doet respectievelijk aanvraagt in de situatie waarin geen screening is ingevoerd.
Sinds 1997 registreren de peilstationartsen het aantal rectaal touchers dat zij uitvoeren en het aantal aanvragen voor een PSA-bepaling. Daarnaast wordt het aantal mannen geregistreerd, waarbij de huisarts een prostaatkanker vermoedt en voor nader onderzoek naar de uroloog verwijst.
Huisartsen doen bij mannen vanaf 60 jaar vaker een rectaal toucher (4-5%) dan dat zij een PSA-bepaling aanvragen (3,5-4%). Van de mannen in die leeftijdsgroep verwijst de huisarts 0.5%-0.8% naar een uroloog voor nader onderzoek op een mogelijk prostaatcarcinoom. De registratie tot nu toe laat geen duidelijke stijging zien.
Er zijn opvallende verschillen tussen de provinciegroepen: in de noordelijke provincies worden relatief weinig patiënten door de huisarts onderzocht in vergelijking met de andere provinciegroepen. Het aantal verwijzingen naar de uroloog is wel gelijk aan dat in de zuidelijke provincies maar aanzienlijk minder dan in de oostelijke en westelijke provincies.

Verzoeken om euthanasie in 1999
Het aantal geregistreerde verzoeken om euthanasie is in 1999 welgeteld een minder dan in 1998:48.
Dit aantal is de laatste drie jaren min of meer gelijk gebleven maar ligt wel duidelijk hoger dan in de begin jaren negentig. De komende jaren moeten duidelijk maken of er blijvend sprake is van een hoger aantal verzoeken om euthanasie of hulp bij zelfdoding.
Het hogere aantal verzoeken om euthanasie of hulp bij zelfdoding wordt wel onveranderd gedaan in de westelijke provincies en de grote steden. In 1999 lijden patiënten die een verzoek doen voor 73% aan een maligniteit. In 1998 was dit percentage 82.

Behalve over deze onderwerpen zijn in het jaarverslag cijfers opgenomen over:
influenza-achtige ziektebeelden, het voorschrijven van hulpmiddelen in de huisartspraktijk, het aanvragen van mammografiën buiten het bevolkingsonderzoek, herpes zoster, suïcide (poging), urethritis bij de man, angst voor aids, eenzijdig fysiek geweld tegen personen, acute gastro-enteritis, eetstoornissen, agressie tegen de assistente en de huisarts.