Publicatie

Publicatie datum

Minimale omvang medisch specialistische praktijk: standpunten uit de beroepsgroep.

Hutten, J.B.F. Minimale omvang medisch specialistische praktijk: standpunten uit de beroepsgroep. Utrecht: NIVEL, 2002. 43 p.
Download de PDF
De meeste wetenschappelijke verenigingen van specialisten hebben nog geen normen opgesteld voor de minimale omvang van een medisch specialistische praktijk. Van de 31 verenigingen hebben alleen die van de kindergeneeskundigen, nucleair geneeskundigen en gynaecologen geformuleerd hoeveel specialisten er minimaal werkzaam moeten zijn in een maatschap of afdeling (een normpraktijk). Acht andere verenigingen bereiden zich voor op de vaststelling van normen. Bij de andere is de normpraktijk nog onderwerp van discussie.
In de ziekenhuiswereld is een proces gaande van concentratie en schaalvergroting. Hoewel er nauwelijks onderzoek naar gedaan is, gaan de betrokkenen ervan uit dat fusie schaalvoordelen oplevert. Men zou doelmatiger en productiever kunnen werken en een betere kwaliteit van zorg kunnen leveren (economy of scale). Daarnaast zou schaalvergroting het mogelijk maken een breder pakket van diensten en producten te leveren, met name subspecialisaties en complexe zorg (economy of scope).Dit heeft gevolgen voor de opvattingen over het werk van de specialist. Werkte deze vroeger vaak solitair, met eventueel nog een praktijk aan huis, tegenwoordig gaat men ervan uit dat meer collegiaal contact en meer mogelijkheden voor bij- en nascholing een gunstige invloed op de kwaliteit hebben. Hierdoor zijn er meer specialisten per afdeling nodig. Ook moderne opvattingen over werktijden, en de grotere behoefte aan deeltijdwerk maken dat er per praktijk of afdeling meer specialisten werkzaam zijn.Alleen de kindergeneeskundigen (3 FTE’s, full time equivalents per locatie), de gynaecologen (5 (FTE’s) en de nucleair geneeskundigen (0,5 FTE’s) hebben minimumaantallen voor een praktijk vastgesteld. Deze hebben een verschillende status: men noemt ze respectievelijk een ‘richtlijn’, een ‘zwaarwegend advies’ of een ‘harde eis’.Deze normen zijn gebaseerd op ervaringen en meningen van de leden van de betreffende verenigingen, zoals die grotendeels in visitaties verzameld is. De normen zijn uitvoerig in de verenigingen besproken en uiteindelijk geaccordeerd. De nucleaire geneeskunde heeft ook overleg gehad met andere organisaties, zoals de Orde van Medisch Specialisten en andere wetenschappelijke verenigingen.Deze studie is gebaseerd op bestaande literatuur en andere openbare bronnen, aangevuld met een korte vragenlijst die is verzonden aan de 31 verenigingen van medisch specialisten. De vragenlijst is door 26 verenigingen teruggestuurd.De studie is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS in het kader van de discussie over de structuur en organisatie van de medisch specialistische zorg in Nederland.Veel wetenschappelijke verenigingen van medisch specialisten zijn nogal terughoudend bij het formuleren van normpraktijken. Hiervoor zijn verschillende redenen:
door de talrijke fusies is het aantal specialisten binnen een maatschap of afdeling vaak al "vanzelf" toegenomen, en is het aantal solitair werkenden sterk verminderd.
Het verband tussen de omvang van de medisch-specialistische praktijk en de kwaliteit van de geleverde zorg is nog weinig wetenschappelijk onderzocht. Hierdoor ontbreken duidelijke criteria om normen vast te stellen.
De medisch-specialistische zorg kan op verschillende niveaus vorm krijgen. Bereikbaarheid en kwaliteit van zorg kunnen worden geregeld op het niveau van de maatschap of afdeling, van het ziekenhuis, van de regio of van de beroepsgroep. Hoe hoger het niveau, des te minder belangrijk de omvang van de afzonderlijke praktijk is. Men ziet inderdaad steeds vaker dat maatschappen en afdelingen voor waarneming, diensten en subspecialisaties op regioniveau samenwerken.
Uiteindelijk is de individuele beroepsbeoefenaar in eerste instantie verantwoordelijk voor de kwaliteit van de verleende zorg.